2. Hoe kom je aan een staatshoofd?
In een koninkrijk zijn geen verkiezingen nodig. De oudste
zoon of dochter van het regerend staatshoofd neemt na de dood van zijn vader of
moeder het ambt over. Er is een levende relatie met het verleden en het
aanstaand staatshoofd wordt degelijk op zijn taak voorbereid.
Wat heeft dit met Amerika te maken? Het is de inleiding op
mijn onderwerp van deze week: het merkwaardige Amerikaanse systeem om aan een
president te komen. Dat heeft er dit keer toe in geresulteerd, dat Clinton met
inmiddels meer dan een miljoen stemmen meer dan Trump – dat is ongeveer
tweemaal zoveel als de voorsprong van Al
Gore op George W. Bush in 2000 - toch de race heeft verloren.
Komt dat nou vaker voor? Jazeker! In 2000 en in 2016 dus en
bijna in 1960 met Kennedy die nipt (113.057 stemmen meer) van Nixon won, in 1968
met Nixon die nipt (509.704 stemmen meer) van Humphrey won, in 1976 met Carter
die nipt (1.728.537 meer) van Ford won en in 1992, 2004 en 2012. Vanaf 1968
blijkt Amerika bij verkiezingen een diep verdeeld land. Ze leveren vaak leiders
op die geen of slechts een kleine meerderheid hebben. Ronald Reagan is in 1980
en 1984 de grote uitzondering.
In de negentiende eeuw kwam het driemaal voor. John Quincy
Adams (1825 – 1829) had drie tegenstanders. Andrew Jackson had 50% meer stemmen
en meer electorale stemmen, maar geen meerderheid. Vervolgens koos het Huis van
Afgevaardigden Adams. Rutherford B. Hayes (1877 – 1881) behaalde ongeveer
250.000 stemmen minder dan zijn tegenkandidaat Samuel Tilden. Beiden hadden 184
electorale stemmen. Het kwam aan op vier staten in het Zuiden, waarvan de
uitslag werd betwist. Nadat ook het Huis van Afgevaardigden niet in staat bleek
een besluit te nemen, werd een wet aangenomen die een commissie in het leven riep
bestaande uit vijf leden van het Huis van Afgevaardigden, vijf senatoren en
vijf rechters van het Hooggerechtshof. Deze commissie telde acht Republikeinen
en zeven Democraten en gaf niet geheel toevallig de laatste beslissende
electorale stem aan de Republikein Hayes. De Amerikaanse schrijver Gore Vidal
heeft daar in zijn reeks historische romans een prachtig boek over geschreven
getiteld 1876, verschenen in 1998. Benjamin
Harrison (1889 – 1893) had meer dan negentigduizend stemmen minder dan zijn
tegenkandidaat Grover Cleveland, maar vijfenzestig electorale stemmen meer.
Sommigen zijn van mening dat deze presidenten die de national popular vote niet
wonnen, het niet zo goed hebben gedaan. Of Trump daar ook toe zal gaan behoren?
Bij de start van de nieuwe republiek waren er personen die
de president voor het leven wilden benoemen, John Adams stelde voor de eerste
president, George Washington, aan te spreken met de titel ‘Your Excellency’. Washington
trad op eigen initiatief na twee termijnen af. De Constitution verplichtte hem
daartoe niet. De bepaling dat een president niet meer dan twee termijnen achter
elkaar het ambt mag vervullen is van later datum.
Bij mijn weten zijn er niet veel landen die een systeem als
in Amerika gebruiken om hun staatshoofd te kiezen. Engeland en Spanje b.v. zijn
een monarchie en kennen een parlementair systeem. Oostenrijk en Polen kiezen
hun president met bescheiden bevoegdheden rechtstreeks. De Franse president die
grote bevoegdheden heeft en de politiek leider van het land is, wordt
rechtstreeks gekozen. Het Duitse systeem om een staatshoofd te kiezen is weer
anders. De president wordt gekozen door de verzameling van parlementsleden
aangevuld met personen die door de partijen worden aangewezen. Dat zijn dus
geen gekozenen, de kiezer speelt bij deze laatste toegevoegde groep geen rol.
Wat bewoog de Founding Fathers om zo’n getrapt kiessysteem te
bedenken? In de eerste plaats angst voor het volk. Ze waren wel democraten,
denkers van de Verlichting - “All men are equal” - en ze wilden van die Engelse
koning af, maar men was toch wel wat beducht voor wat er zou kunnen gebeuren in
het geval van directe democratie. De gang van zaken bij de Franse Revolutie -
denk aan de Terreur, aan Robespierre – zou dat bloedig duidelijk maken. In het begin
hadden doorgaans alleen blanke landeigenaren stemrecht, tot 1913 werden
senatoren niet rechtstreeks gekozen, maar door de leden van het Huis van
Afgevaardigden van de staat. Zwarten kregen in 1870 stemrecht, maar pas 100
jaar later zorgde Johnson er met een speciale wet voor, dat ze dat recht in de
praktijk konden brengen. Vrouwen kregen pas stemrecht in 1920 en
jongvolwassenen pas in 1971. Het Hooggerechtshof, dat elke wet kan afkeuren,
als het deze ongrondwettig vindt, is er ook een voorbeeld van, dat Jefferson,
Madison, Hamilton en hun collega’s geen onbeperkt vertrouwen hadden in de wijsheid
van de volkswil. Ook de president kan met zijn veto wetten van het parlement
treffen.
Hoe komen ze aan deze constructie? Dat heeft te maken met de
slavernij. Werken met alleen de popular vote zou een kandidaat uit het Zuiden kansloos gemaakt
hebben. Daar woonden wel veel mensen, maar de zwarten werden voor de wet
beschouwd als ‘property’ en hadden geen stemrecht. Dit probleem – dat het gewicht,
de omvang van een Zuidelijke staat zo niet tot uiting kwam – werd opgelost
door te werken met tussenpersonen, de
kiesmannen. Elke staat kreeg net zoveel kiesmannen als er leden van het Huis
van Afgevaardigden waren. Dat aantal was gekoppeld aan de omvang van de
bevolking van die staat en daarbij telden de zwarte slaven dan weer wel mee
voor 3/5 per persoon! Net zoals elke staat twee senatoren heeft ongeacht of het
een grote (Californië) of kleine (Rhode Island) is, kreeg elke staat er ook
twee kiesmannen bij.
Het huidige systeem betekent dat stemmers op Trump in Californië
en New York weinig gewicht in de schaal leggen. Clinton haalt daar meer dan
60%, krijgt alle electorale stemmen en de
Trumpisten zijn bedankt voor de moeite. Omgekeerd hebben de Clintonstemmers
in Texas en Indiana ook hun best gedaan, maar daar heeft Trump zo’n meerderheid
dat hij er op zijn beurt met de volle ‘electoral votes buit’ vandoor gaat. In
de campagne concentreren de kandidaten zich daarom op de ‘swing states’. Het heeft
er alles van, dat Clinton in North Carolina en Florida niet de
aantrekkingskracht had die Obama in 2008 en 2012 wel had. Zij liet daar in de
laatste dagen het werk vaak over aan Barack en Michelle Obama. Michigan,
Pennsylvania en Wisconsin leken heel lang betrouwbare Democratische staten,
waar Clinton een flinke voorsprong had. Dat is o.a. de kracht van de campagne
van Trump geweest. Hij kon die schijnbaar zekere Clintonstemmers de hoop op
verandering bieden waar ze behoefte aan hadden. Hij bezocht veelvuldig deze staten
– Clinton heeft Wisconsin na de conventie niet meer bezocht! Is dat onkunde,
een te veel aan zelfvertrouwen, arrogantie? – en sloeg zo een gat in haar ‘fire
wall’.
Kan er iets aan veranderd worden? Ja, je kunt de weg opgaan
van een amendement op de constitutie. Dat is een hele procedure, een groot
aantal staten moet het goedkeuren, voordat het van kracht wordt. Een snellere
route zou het National Popular Vote Plan kunnen zijn. Artikel II van de
Grondwet laat het aan de staten zelf over te bepalen hoe ze kiesmannen
aanwijzen. Staten die daaraan meedoen beloven dat ze al hun kiesmannen zullen
toekennen aan degene die de landelijke popular vote wint. Dat gaat wat hen
betreft effectief in op het moment dat er genoeg ondertekenaars van dit plan
zijn nl. 270 van de 538. We zitten nu al op 165.
The Supreme Court keurt geen wetten af, maar kan in concrete gevallen de toepassing van alle wetten en regelingen toetsen aan de Grondwet. Alle leden van de wetgevende macht, president, senatoren en afgevaardigden zweren trouw aan de grondwet, maar the Supreme Court beoordeelt of de wetgevende macht zich in perfectie aan die eed heeft gehouden.
BeantwoordenVerwijderenDe president, met zijn vetorecht, is, anders dan the Supreme Court, wel degelijk mede-wetgever.
Het ging mij om het verklaren van het getrapte verkiezingssysteem en waarom de Founding Fathers het zo ingericht hebben.
BeantwoordenVerwijderenJouw opmerking over de constitutionele finesses klopt helemaal.
Bedankt voor je reactie. Het houdt mij scherp!