maandag 29 juli 2019


Poor Mike

In de eerste jaren van de nieuwe Amerikaanse republiek was de procedure heel simpel. De man die de meerderheid behaalde in het Electoral College was de president en nummer twee was de vicepresident. Dat is heel lang een volstrekt onbeduidende functie geweest. De Grondwet kent hem slechts twee taken toe nl. in de Senaat de beslissende stem uitbrengen, wanneer de stemmen staken en de president opvolgen als deze voortijdig zou overlijden, zou aftreden of afgezet zou worden.

Waardeloos
De meeste vicepresidenten zijn diep ongelukkig geweest tijdens hun ambtsperiode. Ze hadden of helemaal niets te doen of kregen van de president slechts onbeduidende opdrachten. John Nance Garner, de Texaan die onder Franklin Roosevelt van 1933 tot 1941 vicepresident was, zei ooit dat het minder waard was dan “a bucket of warm piss”. Nixon zorgde er in 1952 voor, dat de delegatie van Californië op de Republikeinse conventie overging naar het kamp van Eisenhower; hij werd ervoor beloond met het vicepresidentschap. Zijn baas had geen hoge dunk van hem en de leden van het kabinet al evenmin. Toen Eisenhower vanwege zijn gezondheid in 1957 Nixon het ambt liet waarnemen, werd deze nauwgezet begeleid c.q. in de gaten gehouden door de staf van het Witte Huis en het cabinet.

Wat doe je nu?
Tot veler verbazing gaf Johnson in 1960 zijn sterke positie als leider van de Democratische meerderheid in de Senaat op om samen met Kennedy de verkiezingen in te gaan. Was hij het voorbeeld van zijn Texaanse voorganger vergeten? Nee! Johnson had zijn staf laten uitzoeken hoe veel vicepresidenten hun president waren opgevolgd. Heel wat! John Adams, John Tyler, Millard Fillmore, Andrew Johnson, Chester A. Arthur, Theodore Roosevelt, Calvin Coolidge en Harry Truman. Als vicepresident zou hij niet langer een regionaal, maar nationaal figuur zijn. Daarbovenop nog het volgende: zeven presidenten waren in het ambt gestorven, zeven van de drieëndertig. Gedurende de laatste honderd jaar waren dat er vijf: Abraham Lincoln in 1865, James Garfield in 1881, William McKinley in 1901, Warren Harding in 1923 en Franklin Roosevelt in 1945. Kortom 1 in elke 20 jaar. Als vicepresident zou hij bovendien na acht jaar in 1968 goede kansen hebben op de nominatie. Al deze overwegingen bracht Johnson ertoe in 1960 het aanbod van Kennedy om met hem op de ticket te gaan staan te accepteren. Hij werd diep ongelukkig. Kennedy betrok hem nauwelijks bij het politieke werk, stuurde hem bij spanningen in het buitenland naar hotspots om daar ‘met de vlag te zwaaien’ en negeerde hem verder volkomen. Johnson had niet veel te doen, maar moest wel – toppunt van vernedering – als hij van een wat luxer vliegtuig gebruik wilde maken daarvoor toestemming vragen aan Bobby Kennedy!

Jimmy Carter
Carter was de eerste president die zijn vice bij het echte werk betrok. Walter Mondale kreeg echte taken en zat aanvankelijk erbij in de Oval Office, wanneer Carter buitenlandse leiders ontving. Deze hadden moeite met de gang van zaken. Met wie zaten ze nu eigenlijk te overleggen? Met de echte president of met een tweemanschap? George Bush werd onder Ronald Reagan door de leden van de staf niet helemaal voor vol aangezien. Bush sr. zelf koos Dan Quayle, die vooral zijn mond moest houden. Clinton maakte wel gebruik van de kwaliteiten van Al Gore. Dick Cheney, de vicepresident van Bush jr., zou volgens sommigen zelfs heel veel invloed gehad hebben. Joe Biden was voor Obama heel belangrijk, omdat hij goed de weg kende in het Huis van Afgevaardigden en de Senaat.

Terug naar af!
En nu? Mike Pence bracht onlangs een bezoek aan opvangkampen voor migranten en was zichtbaar geraakt door wat hij zag. Zal dat iets aan Trumps beleid veranderen? Hoogst onwaarschijnlijk. Hij is de loopjongen van de president zonder invloed op het beleid.

vrijdag 12 juli 2019


Kun je de vijand geloven?
Een oorlog wordt gewonnen met manschappen, wapens zoals tanks en vliegtuigen, generaals met strategisch inzicht, een thuisfront dat achter de troepen staat enz. Veel minder zichtbaar, maar van wezenlijk belang zijn de inlichtingendiensten met hun spionnen ter plaatse en met hun afluisterapparatuur, waarmee ze diep in het vijandelijk gebied de communicatie van de vijand onderscheppen. Natuurlijk is die informatie in meer of mindere mate versleuteld wat betekent dat je de codes van de ander moet trachten te kraken. Lukt dat zonder dat de ander dat beseft dan heb je beet! Max Hastings heeft met The Secret War hierover een fascinerend boek geschreven.

De afluisteraars
De Amerikanen hadden de CIA, de Russen de KGB, de Duitsers hadden de Abwehr en de Engelsen hadden alle knappe koppen van Oxford en Cambridge enz. tijdelijk ingelijfd in het leger. Wanneer Hastings hun werkwijzen met elkaar vergelijkt, valt hem op dat in Rusland en Dutsland de wetenschappers die in het leger moesten meedoen ook de militaire procedures moesten volgen, terwijl de Engelsen en Amerikanen hun extra mankracht veel meer vrijheid gaven bij het gebruik van hun hersens. Als het gaat over de Engelsen dan denkt u natuurlijk aan Bletchley Park, een “ugly Victorian pile of bastard architectural origins” zo’n zestig kilometer buiten Londen, Enigma en Alan Turing.

Ik weet …, maar jij weet dat niet!
Het breken van een code b.v. van de Duitse marine was altijd een combinatie van mathematisch vernuft (en veel zweet in een achterafkamertje) en geluk. In de winter en het voorjaar van 1941 stegen de Britse verliezen op zee ten gevolge van Duitse duikbootaanvallen tot alarmerende hoogte. Op 23 februari 1941 overvielen Engelse commando’s op de Lofoten eilanden een Duitse trawler en namen daarbij onderdelen van een codeerapparaat in beslag. Hierna ging de Britse marine doelbewust op jacht naar Duitse trawlers die informatie over het weer verzamelden tussen IJsland en Jan Mayen. Overvallen op deze schepen leverden nuttig materiaal op. Geluk en veel moed zorgden voor buit die de doorslag zou geven. Op 9 mei 1941 dwong een eenheid die een konvooi begeleidde de U-11 naar het oppervlak. Een groep o.l.v. tweede luitenant David Balme nam de duikboot in beslag en verhinderde dat de Duitse bemanning het schip alsnog zou laten zinken. De buit: documentatie over het codeersysteem dat de Duitse marine op dat moment gebruikte. De vondst van deze harde informatie – tot het einde van de oorlog geheim gehouden - gecombineerd met het intellect in Bletchley Park gaf de geallieerden een geweldige voorsprong. Je kunt wel de schepen hebben, maar als je niet weet waar de vijand zich bevindt, heb je niet veel aan een materieel overwicht op zee.

Stalins argwaan
Hadden de Russen de Duitse aanval in 1941 kunnen zien aankomen? Ja, dat hadden ze. Stalin werd door geheim agenten, zijn ambassadeur in Berlijn en vele anderen gewaarschuwd dat er iets op komst was. Op 17 juni werden twee inlichtingenfunctionarissen, Merkulow en Fitin om 12.00 u. ’s middags door Stalin in het Kremlin ontvangen. Deze  achtte hun bronnen niet geloofwaardig; hij beschouwde het hele verhaal als misinformatie door de Duitsers opzettelijk in de wereld gebracht. Daarmee waren al hun agenten verdacht. Zij zelf vreesden weldra geëxecuteerd te zullen worden. Zo snel kon het gaan, als de baas jou en je agenten niet meer vertrouwde. Beria  gaf alvast orders om veertig functionarissen van de NKVD die deze informatie hadden doorgegeven te laten afvoeren naar een werkkamp.

Hoe kon dit zo gebeuren?
Stalin had spionnen in Bletchley Park en wist dat de Engelsen toegang hadden tot geheime Duitse documenten.  Hij had groot ontzag voor het oordeel van de Britten en die waren op dat moment allemaal nog – met uitzondering van Churchill – van mening dat er GEEN invasie te verwachten was.