Burgers en generaals
Donald Trump toont een voorkeur voor generaals, admiraals
e.d voor vitale posten in zijn regering en staf. Hij heeft luitenant-generaal
b.d. Mike Flynn al aangewezen als adviseur Nationale Veiligheid. Hij heeft een
oud-generaal van de mariniers, James Mattis, voorgedragen als minister van
Defensie. ‘Mad Dog’ Mattis, die in 2013 met pensioen ging, is geen kleine
jongen. Hij vocht in Irak, Afghanistan en Irak. Als minister van Binnenlandse
Veiligheid – een ondankbare post waarop je alle diensten en instanties die zich
daarmee bezighouden moet coördineren – heeft hij generaal b.d. John Kelly
voorgedragen, die onder Obama de rechterhand was van zijn minister van
Defensie. Onlangs had hij voor de functie van minister van Buitenlandse Zaken een
gesprek met admiraal b.d. James Stavridis; voor die post leek naast anderen ook
John Petraeus, een oud-generaal, in de running te zijn. “Ik maak me zorgen over
een buitenlandse politiek die sterk bepaald wordt door Amerikaanse militairen,
terwijl we over zoveel andere instrumenten beschikken”, zei de Democratische
senator Chris Murphy. Militaire experts zijn bezorgd over dit eenzijdig zoeken
in militaire hoeken. “Als je in de keuken alleen militaire middelen hebt staan,
komt er waarschijnlijk een militaire cake uit”, zo ongeveer formuleerde een
oud-luitenant-kolonel zijn bedenkingen. Vandaag blijkt dat hij een Texaanse
oliezakenman gaat voordragen als minister van Buitenlandse Zaken.
Ik gebruikte het woord ‘voorgedragen’ hierboven bewust. Er
is een wet uit 1947 die bepaalt dat een oud-militair zeven jaar uit functie
moet zijn, voordat hij minister kan worden. Voor George Marshall werd in 1950
een uitzondering gemaakt. Alleen al daarom kan de Senaat weigeren akkoord te
gaan met benoemingen van bepaalde kandidaten.
Volgens mensen uit zijn omgeving vindt Trump in militairen
aantrekkelijk, dat ze kennis van zaken hebben, direct en besluitvaardig zijn en
gewend zijn te werken in een commandostructuur.
Trump heeft een zekere fascinatie met generaals uit de Tweede
Wereldoorlog, die van aanpakken wisten zoals Douglas MacArthur en George
Patton. De Hollywood film Patton
behoort tot zijn favorieten.
In Amerika was het de gewoonte (wat is er nog als vanouds
onder Trump?), dat de leiding van het ministerie van Defensie in handen is van
een burger. Onder Truman was dat Forrestal, toen Johnson, Marshall en Lovett, onder
Eisenhower Wilson, McElroy en Gates, onder Kennedy en Johnson McNamara (tot hij
werd weggewerkt en tot directeur van de Wereldbank werd benoemd) en Clifford.
Nixon had Laird, Richardson, Clements en Schlesinger. Ford nam Schlesinger
over, daarna werd het Rumsfeld. Carter had Brown, Reagan had Weinberger en
Carlucci, vader Bush had Taft en Cheney, Clinton had Aspin, Perry en Cohen, de jonge
Bush had Rumsfeld en Gates en Obama had Panetta, Hagel en Carter. Het is dus een
vuistregel dat het ministerie van Defensie geleid wordt door een burger. Het
leger is gehoorzaamheid verschuldigd aan de president, de opperbevelhebber; het
ministerie wordt geleid door burgers. Zo hoort het ook omdat Amerika geen
militaristische samenleving is of wil zijn.
Nu zegt u misschien: Eisenhower was toch een generaal en die
werd tot president gekozen in 1952? Ja, dat klopt, maar Eisenhower was een
bijzonder soort generaal. Hij was niet een vechtjas zoals George Patton, maar
meer een diplomaat onder de militairen. Hij had carrière gemaakt onder
MacArthur en werd door George Marshall bij president Roosevelt aanbevolen
vanwege zijn vermogen om met allerlei persoonlijkheden om te gaan. Ik noemde
Patton al, denk aan Montgomery bij de Britten, denk aan de spanningen tussen de
Britten die meenden te kunnen bogen op hun lange militaire ervaring en de
Amerikanen. Die laatsten kwamen geleidelijk steeds beter op dreef, zorgden voor
de aantallen troepen en materieel en keken vreemd aan tegen die Britse officieren
met hun maniertjes. Door zijn ervaring in WO II, als opperbevelhebber van de
NAVO en daarna als president van Columbia University was hij meer burger dan
generaal geworden.
Bob McNamara was bestuursvoorzitter van de Ford Motor
Company, toen hij in 1960 door Kennedy werd gevraagd om minister van Defensie
te worden. Hij was Republikein, maar had op Kennedy gestemd. Een illustratie
van het feit dat Kennedy vanuit het centrum wilde regeren (Arthur Schlesinger
noemt dat ‘the vital center’). Kennedy nam ook de Republikein Douglas Dillon,
minister van Financiën onder Eisenhower, in zijn kabinet op en stelde als stafchef
McGeorge Bundy aan, een Republikein, die hij kende via Harvard. McNamara had
naam gemaakt door het inzetten van moderne managementtechnieken en gebruikte
deze ook bij het management van zijn ministerie. Voor het toepassen van die management-
en planningstechnieken had hij weer andere burgers als assistenten nodig.
Toen de Cuba crisis losbarstte in oktober 1962 en bleek dat
er op dat eiland Russische raketten met kernkoppen stonden, die binnen een
aantal dagen gelanceerd konden worden, pakten de Chiefs of Staff hun handboek
erbij. Daar staat dan dat de volgende stap een invasie moet zijn. Militaire
logica, dit is een militair probleem en daarvan hebben wij het meeste verstand,
dus laat dit maar aan ons over. Zeg “Ja” en we gaan aan de slag.
Een belangrijk figuur onder die hoge militairen was Curtis
LeMay. Hij had carrière gemaakt in WO II, waar hij het bevel had over de
eskaders die bommen afwierpen over Tokio. In een enkele nacht vielen 100.000 slachtoffers. Hij verdedigde
zijn aanpak met het argument dat zo het moreel van de Japanse bevolking werd gebroken
en dat dit het einde van de oorlog zou versnellen. “Alle oorlog is immoreel;
als je je daardoor laat weerhouden, ben je geen goede soldaat.” In oktober 1948
werd hij hoofd van het Strategic Air Command gelegerd in het Amerikaanse
binnenland. Het groeide onder zijn leiding uit tot een ontzag wekkende eenheid
met bommenwerpers en raketten met nucleaire lading. Ten tijde van de Cuba
crisis maakte hij als hoofd van de luchtmacht deel uit van de Joint Chiefs of
Staff. Hij stond later model voor Buck Turgidson, de Air Force generaal in Dr. Strangelove, de film van Stanley
Kubrick.
Terug naar oktober 1962. Kennedy wilde dat in geval van
confrontatie met Russische schepen er geen enkele actie werd ondernomen zonder
zijn uitdrukkelijke toestemming. Admiraal George Anderson, die de leiding had
over de activiteiten van de marine, vond dat Kennedy en McNamara zich niet
moesten bemoeien met de praktische uitvoering van hun opdrachten. Anderson gaf aan
dat volgens de Law of Naval Warfare uit 1955 je eerst signalen met vlaggen
geeft en bij geen afdoende reactie daarna een schot voor de boeg lost
(letterlijk!) en daarna de ander in zijn roer raakt. Zo deden ze dit al sinds
de dagen van John Paul Jones (de eerste Amerikaanse marinecommandant tijdens de
opstand tegen de Engelsen). Toen McNamara herhaalde, dat er geen schoten
afgevuurd mochten worden zonder zijn toestemming, ontplofte Anderson bijna.
De Cuba crisis had om verschillende redenen slecht kunnen aflopen.
Het is o.a. goed gegaan, omdat Kennedy en zijn adviseurs het als een politiek probleem
opvatten dat niet met militaire middelen, maar met communicatie moest worden
opgelost. Voor zulke oplossingen heb je burgers nodig.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten